Accountant die fiscale aangifte toelicht die niet door hem is opgesteld draagt tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid

Een vennootschap onder firma bestaande uit vier firmanten besluiten om hun firma-aandelen te verkopen. Bij de verkoop worden ze begeleidt door een accountant en een jurist. Nadat de verkoop heeft plaatsgevonden zijn de gevolgen hier van verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de oud-firmanten. De aangifte is opgesteld door een fiscalist van het kantoor waar de accountant werkzaam is. De accountant bespreekt de inhoud van de aangifte met de oud firmanten. In de fiscale aangifte zijn zogenaamde beëindigings-vergoedingen verwerkt. Deze beëindigingsvergoedingen zijn niet verwerkt conform de verwachtingen van de oud firmanten.

 

De fiscalist van het kantoor zoekt ondertussen bevestiging en akkoord bij de oud-firmanten om de fiscale aangifte te verzenden. Echter blijkt dat de oud-firmanten de fiscale aangifte hebben laten herrekenen door een andere partij. Uit deze herberekening blijkt dat de fiscale uitkomsten verschillen. Derhalve wordt de fiscale aangifte nog niet definitief gemaakt en verzonden. Op basis hiervan verzoekt de jurist, die als adviseur optreedt voor de oud-firmanten, aan de accountant om beide fiscale aangifteberekeningen met elkaar te vergelijken. De accountant geeft gehoor aan het verzoek en zet uiteen wat exact de verschillen zijn. Op enig moment wordt de fiscale aangifte van de oud-firmanten wederom  ter concept aangeboden. Ditmaal door een andere fiscalist van het kantoor waar de accountant werkzaam is. Dit concept voldoet eveneens niet aan de verwachtingen.

 

Twee van de oud-firmanten dienen een klacht in bij de accountantskamer (hierna: Ak).

De oud-firmanten verwijten de accountant dat de fiscale aangifte fouten bevat. Bij de mondelinge behandeling brengen de oud-firmanten tevens nieuwe standpunten naar voren ten aanzien waarom zij van mening zijn dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

De Ak stelt vast dat de klacht niet ontvankelijk is. Tussen het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht is meer dan zes jaar verstreken. Voorts blijkt uit de behandeling van de klacht dat de oud-firmanten onvoldoende naar voren weten te brengen wanneer zij er nu van bewust waren dat de fiscale aangifte fouten bevat.

 

Volgens de Ak staat wel vast dat de accountant tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van de fiscale aangifte. De Ak is hier van mening toe omdat de accountant in eerste instantie de inhoud van de fiscale aangifte met de oud-firmanten heeft besproken. In tweede instantie heeft de accountant de inhoud van de fiscale aangiften, welke enerzijds door de fiscalist van zijn kantoor was opgesteld, en anderzijds door een andere partij, met elkaar vergeleken en de verschillen gerapporteerd aan de jurist van de oud-firmanten.

 

Tijdens de mondelinge behandeling komt de Ak tot de conclusie dat de oud-firmanten onvoldoende aannemelijk maken waar de accountant nu exact tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op basis hier van wordt de klacht ongegrond verklaard.

 

 

Annotatie redactie

Op basis van niet-ontvankelijkheid ontkomt de accountant hier aan een maatregel. De casus is op zichzelf vrij eenvoudig. Het ging hierom de vraag in hoeverre de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt als hij zich teveel inlaat met een rapportage die hij niet heeft opgesteld. In dit geval heeft hij het fiscale aangifterapport niet zelf opgesteld. Echter zijn betrokkenheid bij het bespreken van het rapport maakt hem tuchtrechtelijk verantwoordelijk. De wijze waarop de accountant heeft gehandeld is niet ongebruikelijk bij menig MKB accountantspraktijk. Omdat de accountant in dat soort praktijken veelal fungeert als eerste aanspreekpunt fungeert hij veelal als spil tussen de klant en de fiscalist.

 

De wijze waarop de accountant heeft gehandeld is niet ongebruikelijk bij menig MKB accountantspraktijk

 

De Ak laat echter na op basis van welk onderdeel binnen de wet- en regelgeving zij meent dat de Ak tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Op het gebied van de VGBA kunnen wij ons moeilijk voorstellen welke fundamentele beginselen exact zouden zijn geschonden. Schending van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid is hier niet aan de orde. Het zelfde valt te zeggen voor het beginsel van objectiviteit. Voorts blijkt uit de casus dat het fundamenteel beginsel integriteit ook niet is geschonden. De accountant heeft naar zo blijkt eerlijk en oprecht opgetreden door partijen te wijzen op verschillen tussen de twee fiscale aangifterapportages die van elkaar afweken.

 

Wellicht zou de Ak dan bedoelen dat de accountant het fundamenteel beginsel professionaliteit heeft geschonden. Dit lijkt ons echter ver gezocht omdat hij op geen enkele manier het beroep in diskrediet brengt.

 

Op het gebied van de NV COS kan men nog stellen dat de accountant NV COS 620 had kunnen toepassen. Bij gebruikmaking van de werkzaamheden van andere deskundigen zal de accountant altijd moeten beoordelen in hoeverre hij hier op kan steunen. De verantwoordelijkheid van de accountant wordt ons inzien minder zodra de deskundigheid en werkwijze van de deskundige geborgd is conform gedrags- en beroepsregels die in acht moeten worden genomen. Dit ontslaat de accountant echter niet van de verplichting om de werkzaamheden van de andere deskundige te beoordelen op enige vorm van deugdelijkheid.

 

De Ak heeft met het nemen van een verregaande standpunt inzake de betrokkenheid van de accountant onduidelijkheid gecreëerd. Ook heeft de Ak niet gemotiveerd op basis waarvan zij van mening is dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit is kwalijk  omdat menig accountant werkzaam bij een MKB accountantspraktijk zijn rol op een dergelijke manier zou vervullen zoals in deze zaak vormgegeven. Verdere duidelijkheid aangaande het standpunt van de Ak is dan ook gewenst.