Inbreng accountantsrapport in juridisch geschil ter onderbouwing standpunt
Een accountant wordt gevraagd om vast te stellen of de aandelen uit een eerdere aandelentransactie tegen een reële prijs zijn verkocht. De aandelentransactie vond plaats in het kader van een scheiding tussen man en vrouw. De vrouw had 40% van de aandelen en de man had (kennelijk) 60% van de aandelen. De vrouw heeft de aandelen aan haar ex man verkocht voor een bedrag van € 310.000. De aandelentransactie vond plaats op 27 maart 2013. De accountant accepteert de opdracht en verricht een indicatieve waardebepaling. De peildatum die hij hanteert is 31 december 2013. Op grond van zijn analyse is de accountant van oordeel dat de indicatieve waarde van de verkochte aandelen circa € 3 mio bedraagt.
De vrouw dagvaardt de accountant (hierna: de klager) die betrokken was bij de eerdere aandelentransactie waarbij ze de aandelen heeft verkocht voor € 310.000. De juridische gemachtigde van de eerdere accountant wendt zicht tot de accountant die de huidige indicatieve waardebepaling heeft gedaan. Hij meent dat de accountant onjuist heeft gehandeld en dient derhalve een klacht in bij de Accountantskamer (hierna: Ak). De belangrijkste punten van de klacht zijn;
a. de accountant had geen waardebepaling per 31 december 2013 mogen afgeven;
b. de accountant heeft geen hoor en wederhoor toegepast bij het opstellen van het rapport waardoor een deugdelijke grondslag ontbreekt;
c. de accountant heeft onvoldoende nauwkeurig in zijn rapport vastgelegd van wie en op welke wijze hij opdracht voor het betreffende rapport heeft gekregen;
d. de accountant heeft bij de waardering van de aandelen onvoldoende rekening gehouden met het minderheidsbelang en voorts heeft hij de vermogenskostenvoet onjuist toegepast.
Ten aanzien van klachtonderdeel a meent de klager dat de aandelenwaardering zag op de transactiedatum per maart 2013. Door de aandelen te waarderen per 31 december 2013 heeft de betrokken accountant volgens hem geen rekening gehouden met de onzekere factoren voor die transactiedatum en juist wel met een lucratieve contract gesloten na de transactiedatum. Ook meent klager dat de betrokken accountant aansluiting had moeten zoeken bij handreiking 1127 en (NV COS) standaard 5500N. De accountant verweert zich door aan te geven dat een waardering op een andere datum dan de transactiedatum niet tot een substantieel andere uitkomst zou hebben geleid. Ook meent hij dat, hoewel handreiking 1127 nog niet bestond ten tijde van de aandelenwaardering, het door hem uitgebrachte rapport hier desondanks gewoon aan voldoet. Tot slot is hij van mening dat standaard 5500N niet van toepassing is. De Ak is van mening dat de accountant de waardepeildatum per transactiedatum had moeten gebruiken. Op basis hiervan kon hij dan de beschikbare kennis en informatie omtrent de toekomstverwachtingen per die datum beter in ogenschouw nemen. En ook omdat hij wist dat zijn rapport zou worden gebruikt als onderbouwing van een standpunt in een juridisch geschil tussen de ex-partners. Als de accountant van mening was dat om een of andere reden de transactiedatum niet opportuun was om te gebruiken, dan had hij dit moeten vermelden in zijn rapport. Ook had hij dan in zijn rapport moeten vermelden wat de effecten zouden zijn geweest als hij de waardebepaling per die datum wel had gebruikt. Derhalve wordt dit klachtonderdeel door de Ak gegrond verklaard. De Ak vindt dat de accountant in strijd heeft gehandeld met het fundamenteel beginsel objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Met betrekking tot klachtonderdeel b verweert de accountant zich door aan te geven dat er geen verplichting bestond om hoor en wederhoor toe te passen. Ook achtte hij dit niet zinvol gezien de gevoelige situatie tussen de ex partners, en omdat het bestuur van de vennootschap dit ook (kennelijk) heeft geweigerd. Tenslotte stelt hij dat de waardering heeft uitgevoerd met inachtneming van de verstrekte jaarrekeningen. De Ak is het hier niet mee eens. De accountant had hoor en wederhoor moeten plegen omdat het toekomstig bedrijfsbeleid en de daarmee verband houdende kasstromen een belangrijk onderdeel vormen van de aandelenwaardering. Een kennelijke weigering van het bestuur om hieraan mee te werken had de accountant in zijn rapport moeten vermelden. Ook dit klachtonderdeel acht de Ak derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c wat ziet van wie en op welke wijze de accountant de opdracht heeft verkregen wordt door de Ak ongegrond verklaart. De Ak stelt vast dat er geen rechtsregel bestaat wat voorschrijft dat de accountant de opdrachtbevestiging of een opdrachtverzoek citeert of aanhecht aan een rapportage.
Voor wat betreft klachtonderdeel d heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat er bij een minderheidsbelang altijd sprake moet zijn van een minority discount. Volgens de Ak vertoont de aandelentransactie kenmerken van een boedelscheiding, waarbij een discount op minoritybelangen zodoende niet gebruikelijk is. Ook heeft klager onvoldoende onderbouwd waarom de vermogenskostenvoet onjuist zou zijn. Derhalve wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaart.
De accountant krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Annotatie redactie
Het opstellen van een accountantsrapportage ter ondersteuning van een standpunt in een juridisch geschil blijft een gevoelig aspect voor veel accountants. Vanwege de relatief jonge jurisprudentie omtrent dit onderwerp is het in de beroepspraktijk nog niet geheel duidelijk hoe de risico’s hieromtrent te beperken. In deze casus had de accountant een onjuiste waarderingsdatum toegepast. Voorts had hij geen hoor en wederhoor toegepast wat volgens de Ak wel noodzakelijk was om de kwaliteit van de toekomstige kasstromen beter in perspectief te plaatsen. De accountant was echter van mening dat een waardering op een andere datum niet een substantieel andere uitkomst zou hebben. Maar uit de uitspraak blijkt niet wat de uitkomst dan zou zijn geweest als hij wel de waarderingsdatum had gebruikt die de Ak als enige juiste acht. In navolging hiervan is het ook niet helemaal begrijpelijk waarom de Ak hier niet specifiek naar heeft gevraagd. De Ak beroept zich enkel op de formaliteit dat, vanwege de inbreng van het rapport in een juridisch geschil, de accountant de naar hun mening juiste waarderingsdatum moest hanteren. Het lijkt er derhalve op alsof de maatregel jegens de accountant puur vanwege voorgenoemd feit is opgelegd, zonder de materiele effecten van het besluit van de accountant ooit te hebben getoetst. Tevens is het ook niet geheel te volgen waarom hij hiermee in strijd zou hebben gehandeld met het fundamenteel beginsel objectiviteit. Immers, uit de feiten blijkt niet dat met toepassing van een onjuiste waarderingsdatum er een bedreiging was ontstaan ten aanzien van zijn objectiviteit.
Het opstellen van een accountantsrapportage ter ondersteuning van een standpunt in een juridisch geschil blijft een gevoelig aspect voor veel accountants.
Ook ten aanzien van het toepassen van hoor en wederhoor kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Uit de feiten blijkt evident dat het hier ging om tegenstrijdige belangen tussen ex-partners. Hoewel de redenering van de Ak juist is dat hoor- en wederhoor bijdraagt aan een betere beoordeling van de toekomstige kasstromen en prognoses, buigt zij zich niet over de vraag of deze bijdrage ook waardevol is bij tegenstrijdige en conflicterende belangen. De tendens van de ex-partners en daarmee ook de verwachting verschilt. De ene partner wil een zo hoog mogelijke uitkomst en de andere wil een zo laag mogelijke uitkomst. Hoe kan de accountant in een dergelijke situatie hoor- en wederhoor dan adequaat en zorgvuldig toepassen? Op dit punt had de Ak wellicht meer duidelijkheid kunnen verschaffen.