Een accountant die door de Ondernemingskamer is benoemd als tijdelijk bestuurder van een besloten vennootschap, is voor zijn handelen als bestuurder tuchtrechtelijk verantwoordelijk.

 

Een accountant wordt door de ondernemingskamer benoemd tot tijdelijk bestuurder van een onderneming. Dit heeft plaatsgevonden doordat de voormalige eigenaren strafrechtelijk zijn vervolgd, en omdat de aandeelhouders/bestuurders met elkaar in een juridisch conflict waren verwikkeld. Vanwege dit conflict is de onderneming financieel in zwaar weer gekomen. De accountant die als tijdelijk bestuurder is benoemd besluit om een deel van de activiteiten over te laten nemen door een derde partij. Hij laat hiertoe verschillende partijen een bod doen. De bestuurder besluit om met een van de partij nader in zee te gaan. Achteraf blijkt dat de voormalige eigenaren de potentiele kopende partij met geweld trachten onder druk te zetten en op verschillende manieren de verkoop naar hun hand proberen te zetten. Het gevolg hiervan is dat de mogelijke deal uiteindelijk afketst. De accountant ziet zich genoodzaakt om surseance van betaling aan te vragen voor de vennootschap. Uiteindelijk leidt dit tot het faillissement van de vennootschap. De voormalige eigenaren dienen een klacht in tegen de accountant bij de Accountantskamer (hierna: Ak). De kern van de klacht omvat dat de klagers de accountant verwijten dat hij de deal heeft laten afketsen. Klagers hebben ook ondertussen een civiele procedure tegen de accountant gestart.

 

De accountant verweert zich in eerste instantie door te stellen dat de klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet als accountant heeft opgetreden. Bovendien meent hij dat het twijfelachtig is of klagers een tuchtrechtelijk belang hebben. Tot slot stelt hij zich op het standpunt dat de tuchtrechtprocedure kennelijk is gestart met het doel om (bewijsrechtelijke) grondslag voor de vorderingen in de civiele procedure te vergaren. De Ak is het hier niet mee eens. Een klager hoeft geen belanghebbende te zijn (in welke zin dan ook). Tevens meent de Ak dat er geen sprake is van misbruik van tucht(proces)recht omdat er bij voorbaat niet kan worden uitgesloten dat de behandeling van de klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak voor accountants.

 

Ook het verweer dat hij niet als accountant optreedt en dat bij benoeming tot bestuurder door de Ondernemingskamer de vraag of hij al dan niet accountant is, geen enkele rol speelt, slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Ak en het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het tuchtrecht niet de door de accountant bepleite beperkte reikwijdte. Weliswaar zijn de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel 2 onder b tot en met e van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) op grond van artikel 3, tweede lid, van de VGBA alleen van toepassing “bij de uitoefening van zijn beroep” en wijst de toelichting op dit artikel daarbij allereerst op het verlenen van een professionele dienst, dat neemt niet weg dat er bij een grammaticale uitleg van dit begrip geen grond is om te oordelen dat gedragingen van een accountant in het kader van zijn zakelijk (beroepsmatig) optreden als bestuurder van een vennootschap daar niet onder vallen. Overigens, bij het uitoefenen van het bestuurderschap van een onderneming wordt zonder meer door betrokkene gebruik gemaakt van zijn vakbekwaamheid als accountant, zodat geoordeeld moet worden dat hij in die functie een professionele dienst verricht als bedoeld in de VGBA en ook daarom geoordeeld moet worden dat hij op zijn gedragingen als bestuurder van de vennootschap alle fundamentele beginselen van de VGBA van toepassing zijn.

 

bij het uitoefenen van het bestuurderschap maakt de accountant gebruik van zijn vakbekwaamheid

 

De Ak stelt echter vast dat er geen sprake geweest is van onbehoorlijk bestuur. De Ak neemt in aanmerking dat de financiële toestand van de vennootschap zodanig was dat op er op korte termijn een beslissing moest worden genomen over de overname van aandelen of activa door een derde partij. De klacht wordt door de Ak ongegrond verklaart.

 

Annotatie redactie

 

De uitspraak op zich zelf is vrij helder. De accountant heeft als bestuurder geprobeerd om de onderneming te redden door diverse opties ten aanzien van verkoop uit te proberen. Uiteindelijk werd hij daarin belemmerd. Wat deze uitspraak echter bijzonder maakt is de vraag wanneer een accountant tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor het ‘niet’ specifiek beroepsmatig handelen. De Ak verwijst in dit verband naar de VGBA en stelt dat de fundamentele beginselen een ruimere reikwijdte hebben ten aanzien van het beroepsmatig handelen. De Ak stelt vervolgens dat hij gebruik maakt van zijn vakbekwaamheid als accountant bij het uitoefenen van het bestuur van de vennootschap. We betwijfelen of deze stelling zonder meer kan worden gevolgd. Te meer ook omdat het uitoefenen van bestuurstaken niet specifiek een taak is waar men van verwacht dat een accountant absoluut bedreven in is. Echter blijft de Ak wel de mogelijkheid houden om het handelen van een accountant, ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep in brede zin te toetsen. In een vergelijkbare zaak, waar een accountant tevens als advocaat optrad, is eveneens door de Ak beslist dat het zijn van advocaat niet automatisch inhoudt dat de Wet op het Accountantsberoep en de VGBA niet van toepassing zijn. Het is dus zaak om na te gaan in hoeverre het zinvol is om bij het verrichten van niet specifieke accountantswerkzaamheden, de titel en aanduiding accountant nog te voeren.