Verplichtingen onder IFRS vormen een onsamenhangend geheel. Enerzijds de juridische benadering van IAS 37 zonder rekening te houdend met de economische realiteit, anderzijds de benadering op basis van verwachte loonstijgingen in IAS 19 voor de bepaling van de pensioenverplichting, daartussenin IAS 18 die voor financiële lease juist wel de economische realiteit nastreeft voor bepaling van de leaseverplichting.

Ontwikkelingen van de laatste tijd zijn allereerst de herziene IAS 19 (waarin de corridorbenadering werd geëlimineerd) en daarna het voorstel uit 2015 voor een nieuw conceptueel raamwerk. Het MAB van januari/februari 2016 heeft aan dat voorstel een speciaal nummer gewijd waaraan hieronder in voorkomende gevallen gerefereerd wordt.

 

Herziene IAS 19

De herziene IAS 19 ging in 2013 in en elimineerde de corridorbenadering. De corridor was zeer omstreden, vergt enige uitleg van de pijnpunten maar die wordt hier achterwege gelaten daar deze nu geen betekenis meer heeft.

 

Het moeilijke van IAS 19 is dat het begrip verplichtingen zo ver is opgerekt. Een onderneming die een pensioenregeling heeft met toegezegde rechten, wordt gestraft met een verplichting die niet alleen de juridische norm van IAS 37 hanteert, niet alleen de economische norm zoals in IAS 18, maar ook een verwachtingennorm die een verplichting wil ofschoon verwachte toekomstige rechten geheel ter discretie van de onderneming zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijv. vakbonden de IASB beschuldigen dat IAS 19 beoogt een breekijzer onder een stelsel van toegezegde rechten te leggen. Een verder oprekken ontstond toen een comité van Europese toezichthouders (toen nog CSAR, aangejaagd door de AFM) oordeelde dat voor het verlenen van toegezegde rechten het niet relevant is of deze van betekenis zijn: het feit dat de onderneming bij waardeoverdracht van pensioen enig risico liep, maakte de regeling tot een toegezegde-rechtenregeling met alle gevolgen voor een grote verplichting op de balans.

 

Het moeilijke van IAS 19 is dat het begrip verplichtingen zo ver is opgerekt.

 

Klopt dat wel? De grondslagen voor waardering van pensioenen verschillen nauwelijks tussen IASB en FASB, maar als we met Amerikaanse collega’s spreken, blijkt dat in de VS alleen met toekomstige loonstijgingen gerekend wordt voor zover die contractueel vastliggen, dus een juridische benadering. Hetzelfde blijkt uit gesprekken met Zuid-Europese collega; die gaan voor de toepassing van IAS 19 alleen uit van contractuele loonstijgingen. Is dat overtreding van IAS 19 of een andere interpretatie dan wat in West-Europa in IAS 19 wordt gelezen?

 

Bekijken we de tekst van IAS 19 (ik ga uit van de Nederlandstalige tekst zoals gepubliceerd in het Publicatieblad EU). De opgerekte interpretatie van de verplichting volgt in hoofdzaak uit § 90: Schattingen van toekomstige loonsverhogingen houden rekening met inflatie, anciënniteit, promotie en andere relevante factoren zoals vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Dat lijkt duidelijk, maar is een van de laatste bepalingen inzake waardering nadat een aantal eerdere bepalingen meer aansluit bij de economische realiteit:

 

§ 61 voorbeeld feitelijke verplichting als wijziging onaanvaardbare schade berokkent aan de relatie met de werknemers;

§ 62 continuïteit als de onderneming haar werknemers wenst te behouden;

§ 89 stelt dat actuariële regelingen geen rekening houden met toekomstige wijzigingen van vergoedingen als die niet in de formele voorwaarden zijn opgenomen of resulteren in een feitelijke verplichting.

En § 70 heeft het erover dat het dienstverband in latere jaren zal leiden tot beduidend hogere vergoedingen.

 

Duidelijkheid kunnen we krijgen als een onderneming zich niet laat intimideren door toezichthouders

 

Kortom, de interpretatie dat in de verplichting ook moet worden opgenomen pensioenrechten waar de onderneming discretionaire bevoegdheid heeft, is op zijn minst discutabel. Duidelijkheid kunnen we krijgen als een onderneming zich niet laat intimideren door toezichthouders maar de interpretatie van de VS of Zuid-Europa volgt en het laat voorkomen bij de Ondernemingskamer, zonodig verzoekt een prejudiciële vraag te stellen aan het EU-Hof van Justitie in Luxemburg.

In Nederland heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving na discussie gekozen voor een juridische benadering. In RJ 271.314 lezen we over toekomstige salarisverhogingen die die reeds zijn toegezegd. Het ontbreekt aan een bepaling die leidt tot een economische verplichting zoals we wel in IAS 19 lezen. Wel heeft de RJ in deze paragraaf het over een backservice-element, een onzinterm die in internationale contacten soms tot hilariteit leidt (connotatie aan homo-erotische dienstverlening).

 

Nieuw conceptueel raamwerk

Het voorstel voor een nieuw conceptueel raamwerk heeft een nieuwe definitie voor een bestaande verplichting. Daarvan is sprake als aan twee voorwaarden is voldaan: (a) de onderneming heeft geen praktische mogelijkheid om de uitstroom van middelen te voorkomen, en (b) de verplichting stamt uit gebeurtenissen uit het verleden. Ralph ter Hoeven (MAB januari/februari 2016) meent dat zulks binnen IAS 37 past en verwijst naar het illustratieve voorbeeld 6 uit IAS terzake van wettelijke verplichting om rookfilters aan te brengen.

 

Het voorstel voor een nieuw conceptueel raamwerk heeft een nieuwe definitie voor een bestaande verplichting

 

Zo te zien gaat deze interpretatie verder. Denk bijv. aan een reorganisatievoorziening die momenteel niet is toegestaan binnen IAS 37 (onder de RJ wel onder voorwaarden, zie RJ 252.413), maar kan wel binnen de nieuwe definitie vallen als de onderneming geen andere keuze heeft. Het verschil met een reorganisatievoorziening in zijn algemeenheid is dat onder RJ 252.413 ook een voorziening opgevoerd kan worden om andere redenen, bijv. verbetering rentabiliteit. Nee, de onderneming heeft geen reële keuze. Deze benadering sluit ook goed aan bij Nederlands recht, zie het arrest Montedison waarin het gerechtshof oordeelde dat voor de bepaling van de uitkeerbare reserves rekening moest worden gehouden met de noodzakelijke reorganisatievoorziening.

 

Het voorgestelde nieuwe conceptuele raamwerk bevat ook een bepaling betreffende voorzichtigheid. Ter Hoeven ziet hierin een gevolg van druk van de EU, maar dat lijkt voorbarig. De definitie sluit namelijk aan op verschillende overeenkomstige bepalingen in bestaande IFRS met consistente positie: voor onzekere situaties is voorzichtigheid gewenst zonder dat zulks tot overmatig conservatieve waardering leidt.