Inbreng- en beoordelingsverklaring onterecht afgegeven

 

AVTR2015/28, ECLI:NL:TACAKN:2015:31

 

Diverse aandeelhouders maken onderdeel uit van een groep van vennootschappen. Op enig moment heeft één aandeelhouder te kennen gegeven uit de groep van vennootschappen te willen stappen. De aandeelhouders die niet de intentie hebben om eruit te stappen zijn voornemens om een tussenholding op te richten die als aandeelhouder van de groep van vennootschappen gaat fungeren. Het voornemen van de overblijvende aandeelhouders is om de aandelen van de tussenholding vol te storten met de aandelen die zij bezitten in de groep van vennootschappen. Deze tussenholding moet nadien de aandelen van de vertrekkende aandeelhouder overnemen.

 

Om de herstructurering goed te bewerkstelligen besluiten de aandeelhouders de aandelen te laten waarderen en schakelen daar een deskundige voor in.  De deskundige verstrekt een waarde-indicatie van in totaal € 6,6 mio. De koopsom voor de aandelen wordt tussen partijen uiteindelijk bepaald op € 2,2 mio minimaal en € 2,6 mio maximaal.

 

Aan de accountant wordt gevraagd om de halfjaarcijfers over 2009 van de groep van vennootschappen te beoordelen conform NV COS 2400. Hier voor (vanaf 2006 tot en met 2008) heeft de accountant samenstellingsopdrachten uitgevoerd voor dezelfde groep van vennootschappen. Ten tijde van het verzoek aan de accountant om de cijfers te beoordelen,  had de laatst afgegeven samenstellingsverklaring betrekking op de jaarrekening 2008 van (één onderdeel van) de groep van vennootschappen en was deze gedateerd op 6 augustus 2009.

 

De accountant verricht de beoordelingswerkzaamheden en onthoudt zich van een conclusie. Hij meent dat hij onvoldoende geschikte informatie heeft om tot een goedkeurende beoordelingsverklaring te komen. Zijn beoordelingsverklaring met onthouding van een conclusie is gedateerd 30 november 2009.

 

Voorts is aan de accountant gevraagd om een inbrengverklaring af te geven bij de inbreng van de aandelen inzake de oprichting van de tussenholding. De accountant verstrekt de inbrengverklaring en stelt vast dat de inbrengwaarde € 1,9 mio bedraagt.

 

Uiteindelijk leidt de uittreding van de aandeelhouder tot een juridisch geschil. De uittredende aandeelhouder kan zich niet vinden in de afwijking van de koopsom ten opzichte van de afgegeven waarde indicatie van de betreffende deskundige.

 

De gehele groep dient een klacht in bij de accountantskamer omtrent het handelen van de accountant. De belangrijkste klacht tegen de accountant ziet op het verwijt dat hij een ondeugdelijke beoordeling- en inbrengverklaring heeft afgegeven.

 

De AK stelt vast dat de halfjaarcijfers over 2009 materiele afwijkingen en fouten bevat.

De accountant stelt zich op het standpunt dat de beoordelingsverklaring met onthouding van een conclusie in deze derhalve volstaat. De AK is het hier niet mee eens. Volgens de AK ontslaat het afgeven van een verklaring van oordeelonthouding de beoordelend accountant niet van de verplichting om onderzoek te doen naar afwijkingen van materieel belang, en als een correctie hier toe uitblijft, dan dient de accountant als nog een verklaring met beperking of een afkeurende verklaring te verstrekken. De AK meent dat bij het afgeven van een verklaring met oordeelonthouding gebruikers van de jaarrekening mogen impliceren dat een afkeurende verklaring of een verklaring met beperking niet aan de orde is geweest. Op basis hiervan vindt de AK dat de accountant heeft gehandeld met het fundamenteel beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’.

 

Met betrekking tot de inbrengverklaring stelt de AK eveneens vast dat er fouten zijn gemaakt. Zo heeft de accountant het verschil in waardering door de deskundige en zijn eigen vastgestelde inbrengwaarde onvoldoende in ogenschouw genomen. De accountant had op basis van NV COS 620 moeten nagaan in hoeverre hij kon steunen op het werk van de betreffende deskundige. Ook had de accountant moeten nagaan in hoeverre de onderliggende prognoses, die als grondslag diende voor de waardering van de aandelen door de voorgenoemde deskundige, niet aan een controle diende te worden onderworpen op basis van NV COS 3400.

 

Dit alles leidt er toe dat de accountant een maatregel opgelegd krijgt van tijdelijke doorhaling voor de duur van zes maanden.

 

Annotatie Redactie

In deze uitspraak stelt de AK vast dat er kennelijk een rangorde bestaat in de aanpassing van het oordeel respectievelijk conclusie van de assuranceverklaring van de accountant.

De AK meent dat het afgeven van een verklaring van oordeelonthouding de beoordelend accountant niet van de verplichting ontslaat om onderzoek te doen naar afwijkingen van materieel belang, en als een correctie hier toe uitblijft, dan dient de accountant als nog een verklaring met beperking of een afkeurende verklaring te verstrekken. Deze redenering kan verstrekkende gevolgen hebben voor de praktijk. Immers, als de accountant heeft vastgesteld dat hij onvoldoende geschikte controle-informatie heeft voor zijn oordeel,  blijkt uit deze redenering dat hij als nog verplicht moet onderzoeken of er verder geen afwijkingen van materieel belang zijn in het financieel overzicht. Indien die er wel zijn kan de accountant zich niet meer beroepen op een verklaring met oordeelonthouding. De AK redeneert dat een verklaring met oordeelonthouding betekent dat de gebruiker hiervan mag impliceren dat er geen afwijkingen van materieel belang zijn geconstateerd in het onderzoek van de accountant. De vraag is nu of het wenselijk is dat de AK hier feitelijk een rangorde oplegt in af te geven aangepaste controle- respectievelijk beoordelingsverklaringen. Naar onze opvatting kan dit niet de bedoeling zijn.

 

De accountant heeft in deze zaak een dubbelrol gehad als zijnde samenstellend en beoordelend accountant. Wat niet in de zaak naar voren is gekomen is hoe de accountant hier zijn onafhankelijk heeft kunnen waarborgen terwijl hij dezelfde set van financiele overzichten heeft samengesteld en tegelijkertijd heeft beoordeeld. Hij heeft kennelijk geen bedreiging gezien  De accountant is naar onze opvatting hier nog tamelijk goed mee weg gekomen.

 

De afgegeven inbrengverklaring was volgens de AK niet voorzien van een deugdelijke grondslag. Uit de feiten blijkt evident dat de accountant over onvoldoende dossierkennis beschikte om hier adequaat een weerwoord op te voeren. Dit is uiteindelijk funest gebleken voor de betreffende accountant.