Accountant heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht

 

AVTR2015/32, ECLI:NLTACAKN: 2015:35 (Ak)

 

Een accountant heeft de opdracht om de jaarrekening samen te stellen van een werkmaatschappij. De werkmaatschappij houdt zich deels bezig met activiteiten in het Midden-Oosten. Om opdrachten binnen te halen in het Midden-Oosten wordt er gewerkt met een lokale agent.

 

De werkmaatschappij is voor 100% in handen van een houdstervennootschap.

De houdstervennootschap kent twee aandeelhouders. Een van de aandeelhouders is de zwager van de accountant die belast is met de samenstelopdracht. Gemakshalve wordt hier uitgegaan van aandeelhouder A en aandeelhouder Z, waarbij aandeelhouder Z de zwager is van de accountant belast met de samenstelopdracht.

 

Beide aandeelhouders raken op enig moment in conflict met elkaar. Vanwege het conflict worden de activiteiten van de werkmaatschappij gestaakt. Het vermoeden rijst bij de aandeelhouder A dat de andere aandeelhouder de activiteiten van de werkmaatschappij deels heeft overgeheveld naar een andere vennootschap.

De aandeelhouders hun conflict heeft daar betrekking op maar ook op de vraag of de werkmaatschappij moet worden geliquideerd of moet worden verkocht. Ook wordt er gediscussieerd over de waarde van de aandelen en de uitwerking van een concurrentiebeding.

 

Aandeelhouder A heeft zo zijn vragen bij de samengestelde jaarrekening van de werkmaatschappij door de accountant. Zo vraagt hij zich af of alle kosten en omzet op een volledige manier zijn verantwoord en of de accountant nog wel objectief kan zijn ten aanzien van zijn werkzaamheden. Aandeelhouder A krijgt geen antwoord op deze vragen. Hij dient een klacht in bij de Accountantskamer (hierna: AK).

 

De kern van de klacht heeft betrekking op de vraag of de accountant voldoende onderzoek heeft gedaan naar de betalingen aan de lokale agent in het Midden-Oosten en of hij voldoende objectief is geweest bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.

 

Ten aanzien van de klacht of hij voldoende onderzoek heeft gedaan naar de betalingen aan de lokale agent in het Midden-Oosten stelt de accountant dat hij in het bezit was van een zogenaamde partnership agreement met dagtekening 01-01-2011. Vervolgens ontving hij twee jaar later (op 15 juli 2013) twee aanvullende commissie agreements  die zien op de hier voor genoemde partnership agreement.  De betalingen aan het Midden-Oosten heeft hij kunnen aansluiten met onderliggende facturen. De hoogte van de bedragen heeft hij aangesloten op de bepalingen in de partnership agreement. De stukken die twee jaar later nader zijn ontvangen gaven volgens de accountant geen andere uitkomst of nieuwe informatie op grond waarvan hij zijn standpunt moest herzien. Voorts heeft hij aandeelhouder Z gevraagd of de hoogte van de bedragen overeenkwam met wat is afgesproken tussen de werkmaatschappij en de lokale agent in het Midden-Oosten. Aandeelhouder Z heeft dit positief bevestigd. Zodoende zag de accountant geen aanleiding om verder onderzoek te doen.

 

De AK is het hier niet mee eens. Het bevreemdt de AK dat de accountant pas na twee jaar de beschikking kreeg over het tweede en derde deel van de partnership agreement. Voorts meent de AK dat op grond van de beschikbare informatie het voor de accountant niet was uit te sluiten dat er sprake was van witwassen van zwart geld en/of onrechtmatige bevoordeling van aandeelhouder Z jegens aandeelhouder A. De AK is van mening dat de accountant de aangeleverde informatie als onvolledig, onjuist of anderszins onbevredigend had moeten aanmerken. Voorts had hij eventuele signalen van fraude moeten onderzoeken.

 

Ook meent de AK dat de accountant onvoldoende zijn objectiviteit in acht heeft genomen door niet in te gaan op de vragen van aandeelhouder A en door de werkzaamheden te blijven uitvoeren terwijl hij wist dat zijn zwager en aandeelhouder A in een conflict zaten. Tevens heeft de accountant volgens de AK niet onderzocht in hoeverre de handelingen van zijn zwager onrechtmatig aandeelhouder A zou kunnen benadelen. De accountant gaf aan op de hoogte te zijn van een conflict maar hield zich juist vanwege de familierelatie afzijdig.

 

De AK neemt ook hier geen genoegen mee en legt een maatregel van berisping op.

 

Annotatie Redactie

Deze uitspraak is de zoveelste in de reeks van de vraag of en in hoeverre de accountant bij een NV COS 4410 moet vaststellen of de aangeleverde informatie onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend is. Een extra aspect in deze uitspraak is dat de AK direct de parallel trekt met NV COS 240 welke ziet op de verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot fraude. In deze zaak is niet duidelijk vast komen te staan of de betalingen aan het Midden-Oosten nu direct aanleiding moesten geven tot het vermoeden van fraude.

De accountant geeft immers aan dat hij facturen had en deze heeft aangesloten op de betalingen. De bepalingen in de partnership agreement gaven hem ook geen aanleiding om te twijfelen aan de aangeleverde gegevens want deze sloten kennelijk aan met de hoogte van de facturen. De motivering van de AK op dit punt is dan ook zeer summier te noemen. De subjectieve beoordelingsvrijheid van de accountant kent een ruime reikwijdte. Uit eerder jurisprudentie is al gebleken dat deze ruime reikwijdte niet zomaar wordt aangetast.

 

Terecht stelt de AK dat de accountant onvoldoende een bedreiging voor zijn objectiviteit heeft gesignaleerd. Het feit dat de accountant zich afzijdig heeft willen houden wordt hem juist zwaar aangerekend door de AK. Volgens de AK heeft hij door zich afzijdig te houden en geen verdere vragen te stellen juist blijk gegeven van onvoldoende objectiviteit op dit punt.

 

Al met al krijgt de accountant een tamelijk forse maatregel opgelegd.